woensdag 18 november 2009

Consument wil lagere prijzen voor zachtfruit

De consument wil lagere prijzen voor zachtfruit zien. Dat blijkt uit een rapport van het Productschap Tuinbouw over de beleving van de consument van zachtfruit. Voor het onderzoek werden meer dan 2.600 mensen in heel Nederland gevraagd naar hun koopgedrag ten aanzien van zachtfruit.

Volgens Laura Willemsens, Senior Projectleider Marktonderzoek bij het PT, blijkt dat de consument een heel andere prijs wil zien voor zachtfruit dan nu gehanteerd wordt. Ten tijde van het onderzoek schommelde de prijs voor een doosje aardbeien tussen de 2,49 en 2,99 euro per 500 gram. De consument had echter het idee dat die prijs rond de 1,83 euro zou moeten liggen. Hieruit viel te concluderen dat de consument aanbiedingsprijzen als werkelijke prijzen ziet. De koopbereidheid bleek groter te zijn als de prijs op het niveau van een aanbieding lag.

Volgens Willemsens kan de retail, maar ook de teler dan ook profijt hebben van een aangepaste prijsstelling. Zij denkt dat als zachtfruit volgens de optimale verkoopprijs wordt aangeboden, de verkochte hoeveelheden zullen toenemen. De retailer kan dan meer afzetten, terwijl de teler het grote aanbod beter weg kan zetten en de markt in evenwicht komt.

Twee landbouwcoöperaties realiseren 54% omzet top-30

De dertig grootste landbouwcoöperaties van Nederland waren in 2008 goed voor een gezamenlijke netto-omzet van 33,6 miljard euro. Dat is een stijging van 9% ten opzichte van een jaar eerder.

Met een omzet van bijna 9,5 miljard euro vorig jaar neemt FrieslandCampina de hoogste positie in op de door de Nationale Coöperatieve Raad voor land- en tuinbouw (NCR) samengestelde ranglijst. De Vion staat met een omzet van over de 8,5 miljard euro op de tweede plaats. Deze twee landbouwondernemingen zijn samen goed voor 54% van de totale omzet van de top-30. De tien grootste concerns realiseerden samen 87% van de totale omzet. Verder zagen zeven van de tien coöperaties in 2008 de omzet dalen; DOC Kaas was met een omzetdaling van 11% naar 359 miljoen euro de grootste verliezer. Andere flinke dalers waren Agrico met -10% en BGB met -9%.

Enkele nieuwkomers in de lijst zijn Cooperatief Koninklijk Tuinbouwcentrum Horticoop op plaats 21 en Coöperatie Funghi op plaats 28. Verder telde Veeverbeteringsorganisatie CRV met 25.641 de meeste coöperatieleden, gevolgd door FrieslandCampina met 15.837 leden en Agrifirm met 15.000 leden. Telersvereniging BGB ten slotte zag het ledenaantal, relatief gezien, het meeste toenemen; met 9 naar 60.

Kropsla ondervindt concurrentie op slamarkt

De ouderwetse kropsla ondervindt concurrentie op de slamarkt van diverse andere slasoorten. Dat blijkt uit onderzoek van Productschap Tuinbouw (PT) in opdracht van LTO Groeiservice. Doel van het onderzoek was te achterhalen waarom de Nederlandse consument minder kropsla eet.

Het onderzoek toonde aan dat sla-melanges en -pakketten in de lift zitten, net als kleinere slasoorten als rucola, little gem, romeinse sla en lollo rosso. In 2008 bestond de top-3 van sla uit sla-melange (36%), ijsbergsla (23%) en sla-pakketten (18%). Daar staat het verval van de traditionele krop sla tegenover. Van de huidige kopers van de krop sla zegt 16% in de afgelopen twee jaar minder kropsla te hebben gekocht. In 2008 bedroegen de bestedingen aan kropsla in de supermarkt 26 miljoen euro. In 2007 lag dit nog 7% hoger.

Per huishouden wordt 4,6 kg kropsla gegeten. Kropsla wordt door de meeste mensen als salade (bijgerecht) gebruikt. 60% van de consumenten heeft kropsla echter ook wel eens bereid als hoofdgroente. Vrouwen gebruiken kropsla vaker als hoofdgerecht dan mannen. Ook doen vrouwen kropsla vaker op hun brood. Kropsla wordt vaker gekocht door ouderen dan door jongeren. 15% van de jongeren koopt een keer per week kropsla. Bij 55-plussers ligt dit aandeel op 35%.

Tuinsector doorstaat crisis

De tuinsector doorstaat de crisis vrij goed. Dat blijkt uit onderzoek dat Tuinbranche Nederland en Productschap Tuinbouw in samenwerking met GfK jaarlijks uitvoert. Het onderzoek toont aan dat de bestedingen in het eerste halfjaar van 2009 vrijwel in de pas liepen met dezelfde periode in 2008. Het eerste halfjaar van 2009 bedroeg de omzet 2,227 miljard euro tegen 2,243 miljard euro in 2008.

Als groot onderhoud buiten beschouwing wordt gelaten, dan blijft de tuinsector zelfs op gelijk niveau met 2008, op 1,643 miljard euro. De categorie niet-levend deed het minder goed, terwijl de bestedingen in de categorie levend juist stegen, naar 727 miljoen euro. Dat levend groen goed scoort, komt omdat met een kleine investering nieuw groen aangeschaft kan worden, terwijl tevens sprake is van een vervangingsvraag door sterfte van planten. De droogte zorgde bijvoorbeeld voor meer sterfte.

Tweepersoonshuishoudens blijken de belangrijkste kopers van tuinartikelen te zijn. Als het gaat om klein onderhoud hebben zij een marktaandeel van 59,6%. Bij gezinnen met kinderen gaat het grootste aandeel van het tuinbudget op aan gereedschap, tuinmeubelen en barbecues (30,7%). Alleenstaanden hebben als duurste uitgaven dier met een aandeel van 29%. De tuincentra wisten in het afgelopen halfjaar hun marktaandeel met 0,2% te vergroten. Daarmee kwam het aandeel uit op 35,6%.

Dagelijks gooien zes boeren het bijltje erbij neer

Gemiddeld houden zes land- en tuinbouwbedrijven ermee op. Begin april waren er in Nederland nog 73.000 agrarische ondernemingen, bijna 3% minder ten opzichte van vorig jaar. Dat komt naar voren uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statisitiek (CBS).

De afname van het aantal bedrijven raakt alle branches van de land- en tuinbouw, maar de varkenssector wordt extra hard geraakt. In een jaar tijd nam het aantal bedrijven hier af met 700, tegen 450 een jaar eerder. De kaalslag heeft in veel gevallen te maken met modernisering. De stallen moeten op een andere manier worden ingericht en veel boeren hebben daar geen investering voor over, omdat er bijvoorbeeld geen opvolger voor het bedrijf is.

De productie wordt vaak overgenomen door andere boeren, dus de schaalvergroting zet zich voort in de land- en tuinbouw. Volgens het CBS had een bedrijf dit jaar gemiddeld 26 hectare cultuurgrond, 2,3% meer vergeleken met vorig jaar. Een andere trend die het statistisch bureau constateert is een toename van het agrotoerisme.

Afzetgroei van bloemen en planten in supermarkt is gematigd

De afgelopen jaren was de afzetgroei van bloemen en planten via supermarkten gematigd. Rabobank voorspelde aan het begin van de eeuw dat in 2012 minstens de helft van de Nederlandse bloemen en planten verkocht zouden worden via de supermarkt. Gijsbert Dros, marktspecialist bij Flora-Holland, constateert dat de groei langzamer is dan werd voorspeld. Dat zal voorlopig ook zo blijven.

Uit cijfers van het Productschap Tuinbouw blijkt dat in Nederland 42% van de snijbloemen wordt verkocht via de bloemist, 25% via de supermarkt en 17% via de straathandel. Van de kamerplanten wordt 47% verkocht via het tuincentrum, 22% via de bloemist en 16% via de supermarkt. De cijfers zijn gebaseerd op volume. Ook op basis van consumentenbestedingen is de bloemist het belangrijkste afzetkanaal voor snijbloemen (56%), gevolgd door de supermarkt (16%) en de straathandel (12%). Van de kamerplanten komt 52% van de bestedingen terecht bij het tuincentrum, gevolgd door de bloemist (23%) en de supermarkt (10%).

Volgens Iain Thompson, supermarktspecialist bij Bloemenbureau Holland, hebben supermarkten nog niet ontdekt welke marges ze met bloemen kunnen realiseren. Als de zaken rond bloemenverkoop professioneler worden georganiseerd, ligt een marge van 20% binnen bereik.

Landbouw staat voor ethische uitdagingen

De landbouwsector staat voor grote ethische uitdagingen. Dit stelt Michiel Korthals, hoogleraar aan de Wageningen Universiteit. Volgens Korthals voldoet de landbouw- en voedselproductie niet aan de ethische eis van duurzaamheid, vergroot het de kloof tussen arm en rijk en draagt het bij aan ongezond gedrag van consumenten.

De huidige landbouw is niet duurzaam en verspilt schaarse input, zoals water, natuurlijke hulpbronnen en klimaat, voor een te geringe output. Voorts vergroot de landbouw de kloof tussen rijk en arm. Ten derde neemt de kloof toe tussen productie en consumptie, waardoor het voor consumenten onmogelijk wordt een gezonde, volgens hen ethisch verantwoorde keuze voor voeding te maken, rekening houdend met dierenwelzijn, fairtrade of duurzaamheid.

De uitdagingen voor de landbouw hangen nauw samen met vijf kwesties: verkleining van de ecologische voetafdruk; de vraag wat mondiale duurzame productie en rechtvaardige internationale handel kunnen betekenen en van wie de aarde, de genen en de natuur zijn; de ethisch gezien wenselijke co-existentie van divergerende waarden en convergerende technologieën; de voedingsconsumptie en de rol van supermarkten daarbij en ten slotte de rol van de overheid bij duurzame, armoede reducerende en kwalitatieve voedingsproductie.

Bijdrage landbouw aan lokale Nederlandse economie voornamelijk indirect

Landbouw is een sector die nog steeds een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie en samenleving. Dit blijkt uit een studie van de Vrije Universiteit Amsterdam. De studie toont aan dat de meeste bedrijven hoogwaardige producten voortbrengen met een relatief hoge toegevoegde waarde.

De belangrijkste bijdragen aan de economie zijn echter indirect, zoals via de verwerkende industrie of via kennisontwikkeling. Een belangrijk aspect van het lokale economische belang van de agrarische sector is dat landbouwbedrijven relatief veel gebruikmaken van de lokale markt voor hun aankopen.

Hoewel volgens het CBS het aandeel toegevoegde waarde van de primaire landbouwsector aan de nationale economie in 2009 slechts 1,8% bedraagt, draagt de aanwezigheid van boerenbedrijven in meer landelijke gebieden vaak bij aan de vitaliteit en leefbaarheid door hun sterke banden met de lokale economie en samenleving.

De landbouw draagt gemiddeld 7% bij aan de totale productie van de lokale economie. Toch is het aandeel van de sector in de lokale economie zo klein dat, voor bijvoorbeeld plattelandsontwikkeling, beter geïnvesteerd kan worden in de publieke sector of in de detailhandel.

Landbouw wordt duurzamer en grootschaliger

De komende tien jaar zal landbouw duurzamer en grootschaliger worden. Dit stellen onderzoekers van het LEI en de Wageningen Universiteit. Blijkens hun studie wordt de toekomst van de Nederlandse landbouw bepaald door de uitgangssituatie en mondiale ontwikkelingen.

De Nederlandse agrosector heeft sterke punten, zoals gunstige natuurlijke en geografische omstandigheden, een goede kennisinfrastructuur en een hoge productiviteit. Hiertegenover staan toenemende eisen van de samenleving met betrekking tot productiewijze, milieuzorg, ruimtelijke ordening en dierenwelzijn. De Nederlandse agrosector is sterk exportgericht en de toekomstige vraag naar agrarische producten wordt bepaald door de almaar groeiende wereldbevolking. In de westerse wereld treden ook verschuivingen in de vraag op door trends als vergrijzing en het minder tijd hebben voor de bereiding van eten (bijvoorbeeld omdat de arbeidsparticipatie van vrouwen toeneemt).

In hoeverre landbouwproducten zoals biobrandstoffen een rol gaan spelen in de energievoorziening, hangt af van onder meer de prijzen van aardolie in relatie tot die van alternatieven. Technologische vernieuwing zal van doorslaggevend belang zijn om productiviteitsverhoging en arbeidsbesparing te realiseren en op milieutechnische problemen op te lossen.

Particuliere bosbouwer moet geld toeleggen op beheer

De particuliere bosbouw in Nederland boekte in 2008 een verlies van 40 euro per hectare. Na twee vette jaren is het bedrijfsresultaat van deze sector daarmee terug op het oude, lage niveau. Dat blijkt uit dinsdag gepubliceerde cijfers van het Landbouw Economisch Instituut (LEI).

De daling van het resultaat in 2008 wordt onder meer veroorzaakt door een lagere houtopbrengst van 3,1 m3 hout per hectare, tegen een opbrengst van 3,7 m3 per hectare in 2006 en 2007. Daar komt bij dat de houtprijzen in 2006 en 2007 hoger waren. De cijfers zijn gebaseerd op 1.200 particuliere bosbouwers die meer dan 5 hectare bos beheren, gemiddeld 45 hectare per bosbouwer. Volgens Jos Jansen van het Bosschap, het bedrijfschap voor bosbouwers, moeten de eigenaren het vooral hebben van nevenactiviteiten zoals het openstellen van het bos voor bezoekers en het gebruik van de landerijen door zorginstellingen.

Volgens Jansen kan de klimaattop in Kopenhagen zorgen voor betere inkomsten voor bosbouwers. Zo kunnen eigenaren profiteren van de CO2-emissiehandel door nieuwe bomen aan te planten, en wordt er mogelijk een vergoeding gegeven voor het niet kappen van bossen.

ILG is breekijzer overheid om plattelandsbeleid vlot te trekken

Sinds 2007 probeert de overheid de vastgelopen beleidsprocessen en de bureaucratisering van haar plattelandsbeleid vlot te trekken met het zogeheten Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

ILG draait om de decentralisatie van 3,9 miljard euro rijksgeld voor de provincies die besteed worden aan de hand van prestatieafspraken.

Tegelijkertijd is ILG een nieuwe sturingsfilosofie: provincies krijgen voor het eerst de regie over de uitvoering van het (meeste) rijksbeleid voor natuur, landschap, landbouw, recreatie en verdroging.

Opmerkelijk is dat het ILG twee inherent tegengestelde sturingswerelden omvat: gebiedsgerichte samenwerking (governance) en contracten (prestatiesturing). Hoewel deze werelden in balans moeten zijn, dreigt deze verstoord te worden door overdreven en eenzijdige nadruk op prestatiesturing en afrekening. En dat heeft een negatieve impact op de samenwerking en het onderlinge vertrouwen tussen rijksoverheid en provincies en tussen provincies en gebiedspartijen.

Er is echter geen alternatief voor samenwerking. Laat onverlet dat partijen elkaar voortdurend moeten aanspreken op verantwoordelijkheden en afspraken. Daarbij is het belangrijk dat verantwoording niet alleen gaat over afrekenen, maar ook tot wederzijds leren leidt.